Frans : Nederlands exister = bestaan la destination = de bestemming le champ = het veld nombreux = talrijk déguster = proeven un taureau = een stier le combat = het gevecht jusqu'au K.-O. = tot aan knock-out librement = vrij le feu d'artifice = het vuurwerk un écran = een scherm en plein air = in de openlucht à ne pas manquer = mag je niet missen il faut = je moet dur = moeilijk le parkour = parkour au moins = tenminste beaucoup de monde = veel mensen apprendre à = leren om te les chars de carnaval = de carnavalswagens l'année suivante = het volgende jaar une coupe de fruits = een schaaltje met fruit une belle robe = een mooie jurk pas question = geen sprake van la permission = de toestemming avoir confiance = vertrouwen hebben quand même = toch le boulot = het werk mentir = liegen aller en boîte = naar de disco gaan quelque chose = iets le droit = het recht à l'heure = op tijd interdit = verboden un conseil = een raad un oiseau = een vogel la vitesse = de snelheid le tour = de tocht le manque = het gebrek quitter = verlaten l'erreur = de vergissing affirmer = bevestigen devrait = zou moeten en plein air = in de openlucht assez de = genoeg en plus = bovendien les dépenses = de uitgaven chacun = ieder l'inventeur = de uitvinder aussi = zo