Frans : Nederlands
le doute = de twijfel
paresser = luieren
à l’avance = van tevoren
la brosse à dents = de tandenborstel
la bouffe = het eten
inoubliable = onvergetelijk
le baptême = de doop
profond = diep
ludique = bijzonder
le brevet = het diploma
se régaler = genieten
battre un record = een record verbreken
se mouiller les pieds = natte voeten krijgen
parcourir le désert = door de woestijn trekken
accessible = toegankelijk
le fou rire = de slappe lach
climatisé = met airconditioning
commun = gemeenschappelijk
se retrouver = samenkomen
en promotion = in de aanbieding
le nettoyage = het schoonmaken
agir = handelen
la passerelle = de loopbrug
peser = wegen
répandre = verspreiden
le navire = het schip
conçu = ontworpen
dépasser = overschrijden
se renverser = omslaan
malin = slim
les états de service = de staat van dienst
n’importe quel = elke
récupérer = terughalen
à travers = door