Frans : Nederlands Bon appétit! = Smakelijk eten! le cuisinier = de kok le propriétaire = de eigenaar le guide = de gids être prêt à = klaar un annuaire = een telefoongids un trésor = een schat une accro = een verslaafde un coin = een hoek Chapeau! = Petje af! Je salive déjà! = Het water loopt me al in de mond! proposer = aanbieden Quelle cuisson? = Hoe gaar moet het zijn? bien cuit = gaar bien situé = goed gelegen tiède = lauwwarm la farine = het meel la myrtille = de bosbes la pâte = het deeg préchauffer = voorverwarmen un exposé oral = een spreekbeurt c’est-à-dire = dat wil zeggen une crevette = een garnaal la gaufre = de wafel de l’eau plate = water zonder prik l’achat = de aankoop la vache = de koe le cochon = het varken On vous rejoint. = We komen er zo aan. se mettre = gaan zitten le comptoir = de toonbank grec = Grieks (m)