Frans : Nederlands faire une promenade = een wandeling maken / een ommetje maken / een wandelingetje maken collectionner / rendez-vous = verzamelen un pompier volontaire = een vrijwillige brandweerman ancien = voormalig / voormalige / ex- / oude / oud Levez! = Doe omhoog! Baissez! = Doe omlaag! Tapez! = Stamp! / Klap! Sautez! = Spring! Suis la musique! = Volg de muziek! Fermez les yeux! = Sluit je ogen! / Doe je ogen dicht! Ne tombez pas! = Val niet! / Niet vallen! une passion = een passie l’entraînement = de training le gâteau = het koekje un chien = een hond tout à coup = plotseling / ineens trouver = vinden un accident grave = een ernstig ongeluk / een zwaar ongeluk une urgence = een spoedgeval je pars = ik vertrek gentil = aardig / vriendelijk / sympathiek apprendre = leren des chaussures = schoenen sage = braaf / lief une équipe = een ploeg / een team un coup de pied = een aftrap / een schop au-dessus de = boven / overheen la première fois = de eerste keer une femme = een vrouw alors = dan / dus devenir = worden C’est pour ça que = Daarom vrai = echt beau-père = stiefvader / schoonvader Ah oui! = O ja! au courant = op de hoogte Je ne comprends pas. = Ik begrijp het niet. surtout = vooral fort = hard / luid heureusement = gelukkig (bijw.) / gelukkig un anniversaire = een verjaardag Hein? = Hè? une bonne idée = een goed idee bientôt = binnenkort / gauw