Frans : Nederlands
un petit frère = een broertje
une soeur = een zus
la langue = de taal
l’amie / la copine = de vriendin
elle n’aime pas = zij houdt niet van
j’ai mis = ik heb gelegd
gris = grijs
aujourd’hui = vandaag
dommage = jammer
beaucoup de choix = veel keus
une bonne idée = een goed idee
le blouson = het jack
Tu as raison! = Jij hebt gelijk!
bon marché = goedkoop
cher / chère = duur
parce que = omdat
le jour = de dag
tôt = vroeg
Il fait beau! = Het is mooi weer!
rester = blijven
tout de suite = meteen
une femme = een vrouw
commander = bestellen
ensuite = vervolgens
des baskets = sportschoenen
une robe = een jurk
l’argent de poche = het zakgeld
trop petit / trop petite = te klein
moche = lelijk
une jupe longue = een lange rok
court / courte = kort
peut-être = misschien
en ligne = op internet
des bottes = laarzen
un pull = een trui
la robe = de jurk
la vendeuse = de verkoopster
montrer = laten zien
Il va bien avec = Hij staat goed bij
C’est tout! = Dat is alles!