sortir le / la bénévole ma valise
ma casquette ma trousse de toilette des chaussettes
le survêt / le survêtement Tu as vu? en soldes
un magasin la taille large
à l’aise samedi beaucoup de monde
une promotion / une promo une bonne affaire Vous entendez?
votre mari voici tomber
exister la journée même
juste avant elle préfère il ressemble à
mijn koffer de vrijwilliger / de vrijwilligster uitgaan / naar buiten gaan
sokken mijn toilettas mijn petje / mijn pet
in de uitverkoop Heb je gezien? het trainingspak
wijd / ruim de kledingmaat / de maat een winkel
veel mensen zaterdag op je gemak / op uw gemak
Hoort u dat? / Hoort u? een koopje een aanbieding
vallen alstublieft uw echtgenoot / uw man
zelfs de dag bestaan
hij lijkt op zij heeft liever / ze heeft liever / zij prefereert / ze prefereert net voor
il veut bleu on achète
en ville autre chose Je ne sais pas encore.
noir la boutique C’est tendance.
Je suis d’accord. la coupe essayer
je prends
wij kopen / men koopt blauw hij wil
Ik weet het nog niet. iets anders in de stad
Dat is in de mode. de winkel / de boetiek zwart
passen / proberen het model Ik ben het eens. / Ik ben het met je eens. / Ik ben akkoord.
ik neem