Frans : Nederlands dépendre de = afhankelijk zijn van baisser = dalen la santé = de gezondheid les légumes = de groenten le poumon = de long la pollution = de luchtvervuiling le lieu public = de openbare gelegenheid une augmentation = een toename gêner = hinderen bien entendu = vanzelfsprekend le pont = de brug le voyage = de reis la randonnée = de tocht la vallée = de vallei aérien = door de lucht un parc d’aventures / un parc de loisirs = een avonturenpark une échelle = een ladder un sportif = een sportieveling en canoë = met de kano professionnel = professioneel