Frans : Nederlands autrement / différemment = anders aveuglément = blindelings avoir honte de = zich schamen om comparer = vergelijken complètement = volledig conditionner = beïnvloeden ils me vont encore = ze staan me nog les fringues = de kleren les vieilleries = de oude dingen se moquer de = uitlachen selon = volgens supporter = verdragen systématiquement = systematisch tant mieux = des te beter alors que = terwijl au lieu de = in plaats van certains = bepaalde chaque = iedere comme = zoals couper l’envie = de zin ontnemen de temps en temps = van tijd tot tijd décourager / démoraliser = ontmoedigen désormais = voortaan douter = twijfelen économiser = sparen encourager = aanmoedigen le chemin = de weg la mauvaise note = het slechte cijfer nombre de = vele noter = een cijfer geven pourtant = toch punir = straffen récompenser = belonen réviser = de leerstof opnieuw leren une façon de = een manier van compenser = goedmaken couper la faim = de eetlust remmen des carottes râpées = geraspte worteltjes des céréales = graanvlokken dévorer = verslinden du saucisson = worst éplucher = schillen faire attention à sa ligne = op je lijn letten faire grossir = dik maken grignoter = knabbelen l’estomac = de maag le miel = de honing le yaourt = de yoghurt résister à = weerstand bieden aan tous les jours = alle dagen tout le temps = de hele tijd un friand = een saucijzenbroodje un laitage = een zuivelproduct une barre de chocolat = een reep chocola une tartine = een boterham avouer = bekennen coûter la vie à = het leven kosten aan demeurer = wonen écraser = verpletteren en état d’ivresse = in staat van dronkenschap entendre au commissariat = op het politiebureau verhoren éteindre = doven interroger / interpeller = ondervragen la cage de l’ascenseur = de liftschacht la chute = de val lancer une recherche = een onderzoek starten le domicile = de woonplaats le locataire = de huurder le meurtre = de moord le sommeil = de slaap le suicide = de zelfmoord le vide = het gat menacer = bedreigen mettre le feu à = in brand steken rester coincé = vast blijven zitten retirer de l’argent = geld pinnen rouler en contresens = tegen de richting in rijden s’immobiliser = tot stilstand komen un bouton = een knop un client régulier = een vaste klant un distributeur = een geldautomaat un incendie = een brand un réseau = een netwerk une autopsie = een lijkschouwing une enquête policière = een politieonderzoek une noyade = een verdrinking une pilule = een pil une poubelle = een vuilnisbak visiblement = zichtbaar conscient = bewust en tête de = boven aan enregistrer = opnemen faire la rencontre de = ontmoeten s’intituler = als titel hebben sortir un album = een album uitbrengen tenter sa chance = zijn geluk beproeven un apprentissage musical = een muzikale vorming un nom d’artiste / un nom de scène = een artiestennaam reposer = neerzetten sans = zonder la fumée = de rook le cendrier = de asbak se lever = opstaan le chapeau = de hoed le manteau = de mantel une parole = een woord pleurer = huilen s’en aller / s’éloigner = weggaan une ombre = een schaduw allumer = aansteken sourire = glimlachen défiler = voorbijtrekken nulle part = nergens la mémoire = het geheugen un songe = een droom un vide = een leegte une pluie d’orage = een onweersbui un arrêt = een halte nu = bloot le sable = het zand bref = kort ajouter = toevoegen alimentaire = voedings des crudités = rauwkost équilibré = evenwichtig frais = vers imbattable = niet te verslaan la matière grasse = het vet la tranche de jambon = de plak ham le gâteau = het taartje le régime = het dieet un avis = een mening un tiers = een derde juger = beoordelen démodé = ouderwets renvoyer = wegsturen la perte = het verlies vous vous ennuyez? = vervelen jullie je? l’attitude = de houding le traitement = de behandeling remplacer = vervangen un enseignant = een leerkracht juste = rechtvaardig disponible = beschikbaar faire le bilan = de balans opmaken quelle que = wat ook