Frans : Nederlands le sac à dos = de rugzak pèse = weegt peser = wegen lourd = zwaar bronzé = gebruind plonger = duiken le lycée = de middelbare school comme d'habitude = zoals gewoonlijk La Corse = Corsica j'ai revu = ik heb teruggezien revoir = terugzien Ça s'est passé comment? = Hoe is het gegaan? lu = gelezen lire = lezen sûrement = zeker / vast bouger = bewegen la grève = de staking bosser = hard werken en seconde = in de vierde klas en plus = bovendien avoir envie de = zin hebben om le délégué de classe = de klassenvertegenwoordiger vous irez = jullie zullen gaan aller = gaan vous choisirez = jullie zullen kiezen le poète = de dichter prochain = volgend / aanstaand vous étudierez = jullie zullen bestuderen un poème = een gedicht gagner = winnen ça m'est égal = dat maakt me niet uit en ce moment = op dit moment coller = plakken dépendre = afhangen pas du tout = helemaal niet se retrouver = zich terugvinden la taille = de lengte deviner = raden vous lirez = jullie zullen lezen également = eveneens ella parlera = zij zal praten ancien = oud / vorige chaque mardi = elke dinsdag une séance de film = een filmvoorstelling fêter = vieren concerner = betreffen quel sera … = wat zal … zijn tu mettras = zul je aantrekken multiple = velerlei exister = bestaan qui gagnera? = wie zal er winnen? voter = stemmen faire une drôle de tête = een gek gezicht trekken les lunettes = de bril une élection = een verkiezing une réunion = een vergadering la région = de streek un échange = een uitwisseling étranger / étrangère = buitenlands on verra bien = we zullen wel zien annoncer = aankondigen