Frans : Nederlands la surprise = de verrassing un oeuf = een ei le silence = de stilte l'ail = de knoflook une erreur = een vergissing paraître = verschijnen vivre = leven les voisins = de buren deviner = raden célèbre = beroemd le propriétaire = de eigenaar impressionner = indruk maken comme ci comme ça = zó, zó / zo z'n gangetje un boulot = een baan