Frans : Nederlands pèse = weegt peser = wegen la Corse = Corsica plonger = duiken j'ai revu = ik heb teruggezien revoir = terugzien Ça s'est passé comment? = Hoe is het gegaan? bouger = bewegen la grève = de staking en seconde = in de vierde klas le délégué de classe = de klassenvertegenwoordiger vous irez = jullie zullen gaan vous choisirez = jullie zullen kiezen vous étudierez = jullie zullen bestuderen en ce moment = op dit moment coller = plakken dépendre = afhangen avec eux = met hen se retrouver = elkaar weer zien hausser les épaules = de schouders ophalen remarquer = opmerken en colère = woedend interroger = vragen stellen un taille-crayon = een puntenslijper la trousse = het etui la règle = de liniaal une agrafeuse = een nietmachine un surligneur = een markeerstift le bâton de colle = de lijmstift la calculatrice = de rekenmachine les lunettes = de bril je voterai = ik zal stemmen vous entendrez = jullie zullen horen il annoncera = hij zal bekend maken ils voteront = zij zullen stemmen ils choisiront = zij zullen kiezen je serai = ik zal zijn je ferai tout = ik zal alles doen nous aurons = wij zullen hebben nous ferons des excursions = wij zullen excursies maken on verra bien = we zullen wel zien on ira où? = waar zullen we heen gaan? je ne dirai rien = ik zal niets zeggen ce sera marrant = het zal leuk zijn vous aurez une année super = jullie zullen een super jaar hebben