Frans : Nederlands je vois / je regarde = ik zie / ik kijk un sac = een tas il vient / il arrive = hij komt / hij komt eraan voyons = laat eens zien louer = huren / verhuren attention = let op / pas op tu prends = jij neemt j'arrive / je viens = ik kom eraan / ik kom aan / ik kom je suis crevé / je suis très fatigué = ik ben doodop / ik ben heel moe la cafetière / la machine à café = het koffiezetapparaat venez voir / venez regarder = kom eens kijken vous voyez / vous regardez = u ziet / u kijkt tomber en panne / être en panne = kapotgaan sauvegarder / préserver = bewaren / opslaan l'étagère / une planche de rangement = de boekenplank la fumée = de rook le snack = de snackbar / de cafetaria au bout de / à la fin de = aan het eind van au moins / au minimum = minstens ça tombe bien = dat komt goed uit le palais / le château = het paleis / het kasteel au soleil / à la lumière = in de zon déplacer / changer de place = verplaatsen le carrefour / le croisement = het kruispunt l'imprimante = de printer continuer / poursuivre = doorgaan / doorrijden longer / aller le long de = rijden langs / lopen langs