Frans : Nederlands
elle se rappelle = zij herinnert zich
il monte = hij gaat naar boven / hij stapt in
vous rencontrez = jullie ontmoeten / u ontmoet
Je suis occupé = ik ben bezig
il s’agit de = er is sprake van
Je bats = ik versla
je réussis à = ik slaag voor
le supermarché = de supermarkt
le marché = de markt
le magasin = de winkel
l'avion (M) = het vliegtuig
le bateau = de boot
le prix = de prijs
l'honneur (M) = de eer
la voix = de stem
la force = de kracht
content = tevreden
mécontent = ontevreden
prochain = volgende
enchanté = aangenaam