je vis elle refuse elle mange
tu gardes j'essaie le boulot
la cause l'endroit (M) le bébé
l'école (F) la confiance la vue
le bureau celui (M) ceux / celles(mv)
tellement bientôt parfois
surtout parfait dur
celle (F)
zij eet zij weigert ik leef / ik woon
het werk ik probeer jij bewaart
de baby de plek de oorzaak
uitzicht het vertrouwen de school
die / degenen die / degene het kantoor / het bureau
soms binnenkort zo erg
zwaar-moeilijk perfect vooral
die / degene