Frans : Nederlands
prendre la parole = het woord voeren
bienvenue = welkom
épeler = spellen
le passeport = het paspoort
la carte de crédit = de creditcard
se trouver = zich bevinden
la clé = de sleutel
l'ascenseur (m) = de lift
au fond de = aan het eind van
le couloir = de gang
complètement = compleet
servir = serveren
le séjour = het verblijf
il y a un an = een jaar geleden
ouvrir = openen
comparer = vergelijken
certainement = zeker
la récré, la récréation = de pauze
au début = in het begin
seulement = alleen maar