Frans : Nederlands
le mage = de tovenaar
le prince = de prins
la princesse = de prinses
le plombier = de loodgieter
la plombière = de loodgieter
le royaume = het koninkrijk
le chevalier = de ridder
prochain = komend / aanstaand
prochaine = komend / aanstaand
bon marché = goedkoop
extrêmement = uiterst / ontzettend
bas = laag
basse = laag
prédire = voorspellen
l'armée = het leger
l'artisan = de ambachtsman
voler = stelen
décida = besloot
la main d'œuvre = de werknemers / de menskracht
acceptèrent = accepteerden
l'économie = de economie
cependant = echter
observa = nam … waar
manquer cruellement de = vreselijk gebrek hebben aan iets
cruel = wreed
cruelle = wreed
le personnel soignant = het verplegend personeel
consulta = raadpleegde
dirent = zeiden
le comte = de graaf
la comtesse = de gravin
fit venir = liet komen
faire venir = laten komen
s'installèrent = vestigden zich
commencèrent = begonnen
soigner = verzorgen
arriva = gebeurde
alla = ging
consulter = raadplegen
la doctoresse = de vrouwelijke dokter
roumain = Roemeens
roumaine = Roemeens
musclé = gespierd
musclée = gespierd
tomba amoureuse = werd verliefd
le cabinet = de praktijk (dokter)
eut lieu = vond plaats
fini = eindigde
vécurent = leefden
eurent = kregen
la morale = de moraal
épouser = met iem trouwen
uniquement = alleen / uitsluitend
à l'écrit = schriftelijk
la prédiction = de voorspelling
la réflexion = de gedachte / de overpeinzing