Frans : Nederlands le curé = de pastoor le prêtre = de priester le choix = de keuze religieux = godsdienstig / religieus religieuse = godsdienstig / religieus Pâques = Pasen célébrer = vieren se transformer = veranderd worden se transformer en = veranderd worden in triste = droevig au contraire = in tegendeel à l'écoute de = bereid te luisteren la mosquée = de moskee la journée porte ouverte = de open dag juif = joods juive = joods archéologique = archeologisch le Mikveh = het mikwe / ritueel joods bad(huis) le chrétien = de christen la chrétienne = de christen le rituel = het ritueel attirer = aantrekken / trekken la cité = de stad / de binnenstad entouré = omringd entourée = omringd entouré de = omringd door entourée de = omringd door le mur = de muur imposant = indrukwekkend imposante = indrukwekkend assister à = bijwonen le son = de klank la lumière = het licht mettre en scène = ensceneren projeté = geprojecteerd projetée = geprojecteerd en quelque sorte = in zekere zin prier = bidden tranquillement = rustig / in stilte apprécier = waarderen indiqué = aangegeven indiquée = aangegeven le drapeau = de vlag tomber = vallen le joueur = de speler la joueuse = de speelster le tournoi = het toernooi avoir lieu = plaatsvinden tenir = hebben