Frans : Nederlands mesurer = meten, lang zijn en tissu = van stof interdit (interdire) = verboden (verbieden) à partir de = vanaf il dit (dire) = hij zegt (zeggen) le propriétaire = de eigenaar se cacher = zich verstoppen, verbergen les poils (m pl) = de vacht hésiter = twijfelen la patte = de poot j’ai vu (voir) = ik heb gezien (zien) en bonne santé = in goede gezondheid la queue = de staart l’affiche (f) = de poster la prochaine fois = de volgende keer jeune = jong le collier = de ketting, de halsband bouclé = gekruld devant = voor réserver = reserveren le choix = de keuze clairement = duidelijk le répondeur = het antwoordapparaat le film d’animation = de tekenfilm excellent = uitmuntend