Frans : Nederlands un endroit = een plek décider = beslissen ne ... personne = niemand partir à la recherche de = op onderzoek uitgaan naar le danger = het gevaar aucun = geen enkel l’histoire (f) = het verhaal amusant = grappig survivre = overleven la vie = het leven un jour = op een dag un sourire = een glimlach stupide = stom le placard = de kast il entend (entendre) = hij hoort (horen) compliqué = ingewikkeld recommander = aanraden malheureux, malheureuse = ongelukkig avoir du mal avec = moeite hebben met car = want le personnage principal = de hoofdpersoon personnellement = persoonlijk timide = verlegen mauvais = slecht la fin = het einde