Frans : Nederlands avoir le droit = het recht hebben le principal = de rector (van een collège) pas question = geen sprake van la permission = de toestemming la publicité = de reclame la date = de datum s’occuper de = zorgen voor la décoration = de versiering la guirlande = de slinger le ballon = de ballon la bougie = de kaars croire = geloven le maire = de burgemeester la police = de politie l’occasion (f) = de gelegenheid le port = de haven la fête foraine = de kermis le grand huit = de achtbaan fêter = vieren elle a dit (dire) = zij heeft gezegd (zeggen)