Frans : Nederlands l’acte = de acte la scène = de scene commettre une erreur = een fout maken le canapé = de bank le coussin = het kussen la petite table = de salontafel la pile = de stapel être accroché à = hangen aan être allongé sur = liggen op attendre des invités = gasten verwachten l’invité = de gast en désordre = rommelig en scène = op het toneel sortir les poubelles = de vuilnis buitenzetten faire un effort = zijn best doen faire un geste = een gebaar maken ranger sa chambre = zijn kamer opruimen se mettre debout = gaan staan se lever = opstaan s’éloigner de = weggaan van se coucher = gaan liggen être debout = staan être allongé = liggen (uitgestrekt) être couché = liggen être assis = zitten au centre de = midden in en face de = tegenover au-dessus de = boven au-dessous de = onder à gauche de = links van à droite de = rechts van par terre = op de grond