Frans : Nederlands
la sensation / le sentiment = het gevoel
Quelle horreur ! = Wat afgrijselijk!
responsable = verantwoordelijk
autoritaire = autoritair
gourmand = van lekker eten houden
nerveux = zenuwachtig
amusant = amusant
aventureux = avontuurlijk
le bruit = het geluid
éteindre = uitdoen
la sortie de secours = de nooduitgang
toucher à qc = iets aanraken
l’alarme = het alarm
la lumière = het licht
l’écran = het scherm
le squelette = het skelet
la blague = de grap
déranger = storen
explorer = ontdekken
en avoir marre = er genoeg van hebben
s’appuyer sur = zich baseren op
Ça me fait rire ! = Dat maakt me aan het lachen!
provoquer = veroorzaken
faire peur = bang maken
dégoûter = verafschuwen
faire rire = laten lachen
faire de la peine = verdriet doen
détendre = ontspannen
révolter = schokken
ennuyer = vervelen
stresser = gestrest raken
l’araignée = de spin
hypocrite = hypocriet
mentir = liegen
passer = lopen door
courrier des lecteurs = lezersbrieven
exprimer = uitdrukken
la forme verbale = de werkwoordsvorm
la terminaison = de uitgang
la formation = de vorming
exprimer des sentiments = gevoelens uiten
l’injustice = het onrecht
rendre = maken
marrant = lollig
quelle chance = wat een geluk
ça fait mal = dat doet pijn
pas de chance = geen geluk
ridicule = belachelijk
dégoûtant = afgrijselijk
réviser = de leerstof opnieuw bekijken
le radical = de stam