Frans : Nederlands
le carnet de voyage = het reisdagboek
le voyage = de reis
le grand tour de France = de grote ronde van Frankrijk
gagner = winnen
voyager = reizen
prendre = nemen
l’avion = het vliegtuig
durer = duren
visiter = bezichtigen / bezoeken
la visite = de bezichtiging / het bezoek
passer = doorbrengen
continuer = vervolgen
en autocar = per bus
être fort en = goed zijn in
la géographie = de aardrijkskunde
une chaîne de montagnes = een bergketen
une montagne = een berg
un pays = een land
un fleuve = een rivier
un océan = een oceaan
une mer = een zee
une ville = een stad
un village = een dorp
une capitale = een hoofdstad
une île = een eiland
en train = met de trein
en voiture = met de auto
en avion = met het vliegtuig
en bus = met de bus
en bateau = met de boot
en métro = met de metro
en moto = met / op de motor
à vélo = met / op de fiets
à cheval = te paard
à pied = te voet
partir = vertrekken
arriver = aankomen