Frans : Nederlands masculin = mannelijk démontrer = bewijzen / aantonen comme / parce que = omdat arrière = achter avoir lieu / se dérouler = plaatsvinden lors de = tijdens le pourboire = de fooi l’époux = de echtgenoot l’épouse = de echtgenote afin de = om te / om … te / om plus que = meer dan la vitre = de ruit la balle = de bal / de kogel le mécanicien = de monteur le cuir = het leer la récompense = de beloning si = als justifier = rechtvaardigen l’échec = de mislukking le tireur = de schutter tirer = schieten car = want roux / rousse = roodharig avancer = naar voren brengen / opperen prendre la fuite = op de vlucht slaan fournir = leveren peser = wegen la cible = het doelwit / het doel faire appel à = een beroep doen op rater = missen l’usine = de fabriek le chiffre d’affaires = de omzet doubler une voiture = een auto inhalen l’essuie-glace = de ruitenwisser le volant = het stuur le clignotant = de richtingaanwijzer le phare = de koplamp la fonte = het smelten fondre = smelten autant = net zo goed / evenveel peu de = weinig se réchauffer = warmer worden de nos jours = tegenwoordig à l’inverse de / contrairement à = in tegenstelling tot ressembler à = lijken op en même temps = tegelijkertijd il faut = men moet / je moet d’habitude = gewoonlijk à tort = ten onrechte d’abord = eerst s’appuyer sur = zich baseren op la malnutrition = de slechte voeding / de ondervoeding se dérouler = verlopen l’espèce = de soort la sécheresse = de droogte quant à = wat betreft plaider = pleiten au point que = zodanig dat l’heure de pointe = het spitsuur meilleur = beter s’attendre à = verwachten alors que = terwijl le glacier = de gletsjer assurer = veiligstellen au cours de = in de loop van dès = vanaf / zodra à mesure que = naarmate l’araignée = de spin aboyer = blaffen le cerf = het hert l’ours = de beer le mammifère = het zoogdier la tortue = de schildpad la politesse = de beleefdheid bienvenue = welkom toutefois / pourtant = toch l’attente = de verwachting le souhait = de wens vis-à-vis de = ten opzichte van la sensibilisation = de bewustmaking la fréquentation = het vaker bezoeken / het bezoeken en hausse / montant = stijgend reconnaître = herkennen / erkennen malgré = ondanks limité = beperkt il y a = geleden améliorer = verbeteren l’immeuble = het flatgebouw en plus = bovendien l’agression = de aanval en attendant = intussen la courtoisie = de hoffelijkheid la maîtrise = het beheersen coller = plakken or = welnu immobilier = onroerendgoed se faire du souci = zich zorgen maken le commerçant = de winkelier la dépense = de uitgave la nature = de aard énumérer = opsommen la visite guidée = de rondleiding l’atterrissage = de landing la station balnéaire = de badplaats la curiosité = de bezienswaardigheid la destination = de bestemming le circuit touristique = de rondreis le corps = het lichaam de l’autre côté de = aan de andere kant van notamment = vooral à l’époque = destijds / vroeger le vinaigre = de azijn avoir recours à = gebruikmaken van voire = en zelfs contagieux = besmettelijk se méfier de = wantrouwen mauvais = slecht l’apprentissage = het aanleren / het leren la baignoire = de badkuip faire pipi = een plasje doen la cheminée = de schoorsteen c’est pourquoi = daarom la propagation = de verspreiding bâtir = bouwen c’est ainsi que = zo / op die manier le manque = het gebrek rayonner = stralen certes …, mais = weliswaar ..., maar avoir tendance à = de neiging hebben om te / de neiging hebben te percevoir = waarnemen l’encouragement = de aanmoediging se rincer la bouche = de mond spoelen tremper = dopen / natmaken en contradiction avec = in tegenspraak met même = zelfs le berceau = de wieg enceinte = zwanger l’accouchement = de bevalling le biberon = de zuigfles la grossesse = de zwangerschap la disposition = de bepaling / het voorschrift la bourgeoisie = de gegoede burgerij / de burgerij cependant = echter l’ouverture = de opening l’ornementation = de versiering inséparable = onafscheidelijk il vaut mieux = je kunt beter renforcer = versterken prospère = welvarend l’acier = het staal le fer = het ijzer par conséquent = als gevolg daarvan diffuser = verspreiden la nuisance = de hinder / de overlast désormais = voortaan l’édifice = het gebouw la consigne = de instructie / het bevel la violation = de schending / de overtreding aussi = ook la sidérurgie = de staalindustrie comporter = bevatten imaginaire = denkbeeldig c’est-à-dire = dat wil zeggen le zèle = de ijver aménager = inrichten / aanleggen mettre en valeur = tot zijn recht laten komen rendre visible = zichtbaar maken apporter = met zich meebrengen la courbe = de kromming / de welving le tableau = het schilderij la brosse = de kwast l’esquisse = de schets la statue = het standbeeld le peintre = de schilder le sculpteur = de beeldhouwer la couche = de luier