Frans : Nederlands même = zelfs désormais = voortaan comme = zoals / net als le pari = de weddenschap au cours de = in de loop van ça marche = dat werkt se débrouiller = zich redden en tout cas = in elk geval forcément = per se / vanzelfsprekend prouver = bewijzen la générosité = de gulheid / de vrijgevigheid en revanche = daarentegen le détour = de omweg prendre conscience de = bewust worden van s’en sortir = zich eruit redden nous nous en sommes sortis = we hebben ons eruit gered un jour d’avance = een dag eerder obtenir = verkrijgen / krijgen hésiter = aarzelen confier = toevertrouwen pourtant = toch rejoindre = teruggaan naar / gaan naar pas grand-chose = niet veel grand-chose = veel le chef d’entreprise = de bedrijfsleider / de manager l’autostop = het liften la valeur = de waarde retenir = onthouden l’occidental = de westerling la galère = de beproeving / het afzien aisé = welgesteld / rijk la course = de wedstrijd / de race le titre de transport = het vervoerbewijs / het kaartje la capitale = de hoofdstad tout compris = all-inclusive la frontière = de grens aux quatre coins du monde = Overal faire escale = een tussenlanding maken