Frans : Nederlands récemment = onlangs se plaindre = zich beklagen suivant = volgende / volgend la connerie = de onzin rejoindre quelqu’un = bij iemand komen rassurez-vous = wees gerust le micro-ondes = de magnetron déranger = storen sincère = eerlijk / oprecht aimable = vriendelijk l’avis = de mening avoir honte = zich schamen célibataire = vrijgezel en avoir marre de = genoeg hebben van dire bonjour à quelqu’un = iemand gedag zeggen faire la bise à quelqu’un = iemand een kus geven saluer quelqu’un = iemand begroeten embrasser quelqu’un = iemand zoenen se serrer la main = elkaar de hand schudden faire signe = zwaaien / een seintje geven transformer = veranderen en tête-à-tête = onder vier ogen la couverture = het omslag composer = samenstellen exagérer = overdrijven coller = plakken le prétexte = het voorwendsel ranger = opruimen le conseil = het advies l’astuce = de tip surprendre = verrassen prudent = voorzichtig le secret = het geheim consister à = bestaan uit le rideau = het gordijn le destinataire = de ontvanger de préférence = bij voorkeur déclarer son amour = zijn liefde verklaren se disputer = ruzie maken le sentiment = het gevoel le coup de foudre = de liefde op het eerste gezicht rompre = het uitmaken draguer = versieren le chagrin = het verdriet raide = steil châtain = kastanjebruin être debout = staan tandis que = terwijl l’oreille = het oor soudain = plotseling les écouteurs = de koptelefoon / de oordopjes se souvenir de = zich herinneren être assis = zitten échanger = uitwisselen être en train de = bezig zijn met timide = verlegen roux = rode haarkleur / rossig tomber amoureux = verliefd worden les coordonnées = de persoonlijke gegevens oser = durven suffire = genoeg zijn sourire = glimlachen saluer = groeten se retourner = zich omdraaien s’approcher = dichterbij komen s’embrasser = zoenen se mettre debout = gaan staan s’asseoir = gaan zitten obligé = verplicht rendre la monnaie = wisselgeld teruggeven enlever = eruit halen la population = de bevolking attirer = aantrekken au début = in het begin l’espace = de ruimte démarrer = wegrijden le destin = het lot la façon = de manier tenir compagnie = gezelschap houden accoucher = bevallen la foule = de menigte la serviette = de handdoek le lien = de verbinding enceinte = zwanger le lendemain = de volgende dag le distributeur de billets = de kaartjesautomaat départ dans deux minutes = vertrek over twee minuten monter dans le métro = instappen in de metro il y a du retard = er is vertraging veuillez descendre s.v.p. = wilt u uitstappen a.u.b. la voie = het spoor pas question = geen sprake van manquer = missen expliquer = uitleggen réciproque = wederzijds rigolo = grappig violent = gewelddadig le rendez-vous = de afspraak accompagner = meegaan met compter = ertoe doen / tellen avoir l’air = lijken / eruitzien avoir raison = gelijk hebben être d’accord = het eens zijn se sentir bien = zich goed voelen plutôt = eerder / liever venir chercher = ophalen se balader = wandelen la bande-annonce = de trailer avoir envie de = zin hebben om appeler quelqu’un = iemand bellen annuler un rendez-vous = een afspraak afzeggen inviter = uitnodigen remettre un rendez-vous / déplacer un rendez-vous = een afspraak verzetten proposer = voorstellen