Frans : Nederlands la tension = de spanning dépendre de = afhangen van aboutir à = uitlopen op la thèse = de stelling se presser = zich haasten la pub / publicité = de reclame par rapport à = in vergelijking met souffrir = lijden hostile = vijandig valoir la peine = de moeite waard zijn exclu = uitgesloten embêter = lastigvallen cesser = ophouden apaisé = rustig / bedaard se ruer sur = zich storten op d’une part … d’autre part = aan de ene kant … aan de andere kant fréquenter = omgaan met se distinguer = zich onderscheiden s’entendre avec = kunnen opschieten met la béquille = de kruk l’attitude = de houding se vanter de = opscheppen over moche = lelijk l’enjeu = de inzet le réseau = het netwerk être renfermé = gesloten zijn nouer un contact = contact maken être peu communicatif = niet zo communicatief zijn s’intégrer = zich aanpassen être sociable = sociaal zijn