Frans : Nederlands le gendarme = de politieagent le secouriste = de EHBO’er le dépanneur = de monteur l’hôpital = ziekenhuis le numéro d’urgence = het alarmnummer le pompier = de brandweerman disparaître = verdwijnen en cuir noir = van zwart leer les affaires = de spullen épeler = spellen robuste = stevig rater = missen juste = slechts le pickpocket = de zakkenroller la déclaration de vol = de aangifte van diefstal la fermeture éclair = de rits ne pas faire attention à = niet letten op l’antivol = het fietsslot la profession = het beroep couper = snijden déclarer = aangeven décrire = beschrijven abandonner = verlaten la disparition = de verdwijning s’adresser à = zich wenden tot carré = vierkant crier = schreeuwen s’approcher = dichterbij komen avoir les cheveux roux et courts = rood en kort haar hebben pousser = duwen le billet de train = het treinkaartje le code personnel = de pincode être sûr = zeker zijn porter plainte = een aanklacht indienen la carte bancaire = de bankpas arrêter quelqu’un = iemand aanhouden le policier = de politieman l’agresseur = de aanvaller retirer de l’argent = pinnen