Frans : Nederlands souhaiter = wensen le sommeil = de slaap refuser = weigeren le sapin = de dennenboom le drapeau = de vlag cassé = kapot / gebroken avouer = bekennen l’âne = de ezel se réjouir de = zich verheugen op le mensonge = de leugen à notre disposition = tot onze beschikking freiner = remmen faire semblant de = doen alsof le comprimé = de pil le bâton = de skistok le téléphérique = de kabelbaan la montagne = de berg la luge = de slee la pente = de skihelling la descente = de afdaling