Frans : Nederlands rendre visite = bezoeken douloureux = pijnlijk le camarade de classe = de klasgenoot pareil = dergelijk suite à = ten gevolge van guérir = genezen la cicatrice = het litteken temporaire = tijdelijk le crâne = de schedel hors de = buiten faire des courses = boodschappen doen la cheville = de enkel entre autres = onder andere la côte = de rib une expérience = een ervaring indeterminé = onbepaald un accident de la route = een verkeersongeluk la blessure = de wond superficiel = oppervlakkig tout à fait = helemaal le soulagement = de opluchting souffrir = pijn hebben à tout jamais = voor altijd choqué = geschokt la guérison = de genezing Quelle malchance! = Wat een pech!