Frans : Nederlands débarrasser de = ontdoen van la charcuterie = de vleeswaren percer = doorbreken indécent = onfatsoenlijk la grande surface = de grote supermarkt / de supermarkt de toute façon = in elk geval décliner = afwijzen la confiserie = het snoepgoed un échec = een mislukking le maillot de bain = het badpak une apparition = een verschijnen en tête = aan kop / aan de leiding vider = leegmaken mincir = slank worden nutritionnel = voedings la satiété = de verzadiging le fromage blanc = de kwark un additif = een toevoeging le panier = de mand improbable = onwaarschijnlijk faire attention à = letten … op la méfiance = het wantrouwen sembler = lijken ajouter = toevoegen augmenter = toenemen