Frans : Nederlands
croissant = groeiend
compter = meetellen / tellen
alors que = terwijl
notamment = vooral
les marchandises = de goederen
en quête de = op zoek naar
des milliers = duizenden
la pénurie = de schaarste / het gebrek
pallier quelque chose = iets ondervangen
persistant = voortdurend / aanhoudend
l'excitation = de opwinding
poursuivre = voortzetten
louer = verhuren / huren
enclin à = geneigd tot
dénombrer = tellen
une obligation = een verplichting
se heurter = stuiten op
le déficit = het tekort
prévaloir = de overhand hebben / zegevieren
empiler = opstapelen