Frans : Nederlands dans ce cas-là = in dat geval faire signe de la main = zwaaien la grille = het hek ça revient à = dat komt neer op le paysage = het landschap un ascenseur = een lift tiède = lauw se réjouir de = zich verheugen op un arrêt = een halte renseigner = informeren un escalier = een trap empêcher = verhinderen la plupart de = de meeste au gré de = naar gelang complet = vol louer = huren une nuit de plus = nog een nacht dans quinze jours = over twee weken les buissons = de struiken, bosjes / de struiken / de bosjes bel et bien = echt autour de = rond, om heen / rond confondu = verward confondre = verwarren l'essence = de benzine s'imposer = noodzakelijk zijn la compagnie = het bedrijf la chambre d’hôtes = de bed and breakfast l'Autriche = Oostenrijk rural = landelijk un mécanicien = een monteur le canapé = de bank