Frans : Nederlands le monde = de wereld la pauvreté = de armoede les habits = de kleding préserver = beschermen cultiver = verbouwen cueillir = oogsten / plukken / oogsten, plukken les centres d’intérêt = de bezigheden un objectif = een doel la pîqure = de inenting les conditions de vie = de leefomstandigheden dans le domaine de = op het gebied van un enrichissement = een verrijking le sens = de betekenis disponible = beschikbaar un esprit = een geest exigeant = veeleisend le profit = de winst une association = een vereniging la tâche = de taak imposer = opleggen la contribution = de bijdrage acquérir / obtenir = verkrijgen à partir de = vanaf le citoyen = de burger la limite = de grens une ouverture = een opening au sein de = in het kader van le défi = de uitdaging construire = bouwen le bénévole = de vrijwilliger souffrir = lijden le tort = het ongelijk une obligation = een verplichting un témoignage = een getuigenis se défendre = zich verdedigen consacrer = besteden la fuite = de vlucht sauver = redden se souvenir de / se souvenir = zich herinneren une façon = een manier négliger = verwaarlozen aggraver = verergeren écarter = verspreiden éviter = vermijden un frein = een rem jurer = zweren confier = toevertrouwen saisir = grijpen ne … nulle part = nergens divertir = ontspannen assurer = verzekeren le droit = het recht le but = het doel limiter = beperken un état = staat la chute = de val libérer = vrijmaken mineur = minderjarig le dommage = de schade circuler = rondlopen les déchets / les déchets (m) = het afval responsible = verantwoordelijk les frais / les frais (m) = de kosten un accès = een toegang les heures d'ouverture / les heures d'ouverture (f) = de openingstijden raisonnable = redelijk un avertissement = een waarschuwing la propriété = het eigendom le site = de plek exiger = eisen le sentier = het voetpad vivable = leefbaar fournir = leveren un mégot = een peuk émettre = uitzenden diminuer / réduire = verminderen viable = haalbaar récupérer = ontvangen / terugkrijgen / ontvangen, terugkrijgen naître = geboren worden tout de suite = direct / meteen / direct, meteen dû à = te wijten aan recompenser = vergoeden équitable = eerlijk ramasser = oprapen durable = duurzaam les emballages / les emballages (m) = de verpakking branché = trendy bruyant = luidruchtig polluer = vervuilen se dépêcher = zich haasten la raison = de rede le texto = de sms convaincre = overtuigen je suis désolé = het spijt me auprès de = bij un incovénient = een nadeel / een ongemak / een nadeel, een ongemak raccrocher = ophangen tellement = zo un effort = een inspanning distinguer = onderscheiden refuser = weigeren dégoûter = doen walgen / tegenstaan / doen walgen, tegenstaan le mensonge = de leugen puer = stinken prétendre = beweren une agence = een bureau