Frans : Nederlands le bouton = de knop se fier à = vertrouwen op élevé = hoog le tuyau = het buisje incapable = niet in staat un accompagnateur = een begeleider accomplir = uitvoeren un appareil = een apparaat le taux = het gehalte la victoire = de overwinning être déterminé à = vastbesloten zijn om réchauffer = opwarmen une piqûre = een prik, een injectie / een prik / een injectie le refuge = de schuilhut se gâter = slechter worden un effort = een moeite compatible = bij elkaar passend se rendre compte = beseffen une ascension = een beklimming en autonomie = zelfstandig perdre connaissance = flauwvallen surmonter = overwinnen la voie = de weg, het spoor / de weg / het spoor diminuer = verminderen gérer = regelen, beheersen / regelen / beheersen le brouillard = de mist