Frans : Nederlands fouiller = doorzoeken une élection = een verkiezing le pouvoir = de macht être lié à = verbonden zijn met un impôt = een belasting la lutte = de strijd prioritaire = met voorrang les moyens = de financiële middelen / de middelen le chef d'Etat = het staatshoofd veiller à = waken over, waken voor / waken over / waken voor atterrer = verbijsteren la misère = de ellende, de armoede / de ellende / de armoede soutenir = ondersteunen la chaîne = de zender élu = verkozen renouvelable = herbruikbaar la taxe = de belasting, de heffing / de belasting / de heffing la précarité = de onzekerheid, de vergankelijkheid / de onzekerheid / de vergankelijkheid fonder = stichten renforcer = versterken le tri = het scheiden / het scheiden van afval ne … guère = nauwelijks le vote = de stem voter = stemmen un emploi = een werk, een werkgelegenheid / een werk / een werkgelegenheid mettre fin à = een einde maken aan surnommer = een bijnaam geven