Frans : Nederlands obliger = verplichten le poids = het gewicht exiger = eisen à l'égard de = ten opzichte van le combat = de strijd faire face à = weerstand bieden aan remuer = bewegen attribuer à = toekennen aan le malaise = het gevoel van onbehagen juger = beoordelen, geloven / beoordelen / geloven capable = geschikt un usager = een gebruiker s'estimer = zich achten le gaspillage = de verspilling demander des comptes = iemand rekenschap vragen recommander = aanbevelen provoquer = veroorzaken le cartable = de schooltas vis-à-vis = tegenover la suppression = de afschaffing destiner = bestemmen une enseignante = een docente réunir = verenigen utile = nuttig interroger = ondervragen le métier = het vak, het beroep / het vak / het beroep