Frans : Nederlands utile = nuttig un caillou = een steen / een kiezelsteen / een (kiezel)steen goûter = proeven bouffer = opvreten / vreten / (op)vreten les poils = de haren j'y vais = ik ga erheen supplier = smeken des caprices = nukken ramener = brengen une puce = een vlo sauf = behalve le sol = de grond le mégot = de sigarettenpeuk une arme = een wapen condamné = de veroordeelde la violence = het geweld la cicatrice = het litteken un indice = een aanwijzing un examen = een onderzoek le sang = het bloed la taille = de lengte reprocher = verwijten le cambriolage = de inbraak une empreinte digitale = een vingerafdruk résoudre = oplossen un homme d'affaires = een zakenman grâce à = dankzij tendre = uitstrekken le sac de couchage = de slaapzak chauffer = verwarmen la générosité = de gulheid le bâtiment = het gebouw insulter = beledigen se souvenir = zich herinneren sembler = lijken le désir = het verlangen surnommé = bijgenaamd la confiance en soi = het zelfvertrouwen le drap = het laken la brosse à dents = de tandenborstel éclairer = verlichten mener une enquête = een onderzoek leiden mince = dun la sécurité = de veiligheid l'aide / l'aide (m) = de hulp cambrioler = inbreken au cas où = in het geval dat un avis de recherche = een opsporingsbericht également = ook le voleur = de dief le gant = de handschoen mesurer = meten / lang zijn / meten, lang zijn le suspect = de verdachte un endroit = een plek agréable = aangenaam une amende = een bekeuring vigilant = oplettend / waakzaam / oplettend, waakzaam dégager = vrij maken la circonstance = de omstandigheid le motard = de motorrijder brûler un feu rouge = door rood licht rijden ingrat = ondankbaar la raison = de reden l'excès de vitesse = de snelheidsovertreding s'éloigner = afstand nemen garer = parkeren élu = verkozen négocier = onderhandelen abandonner = achterlaten un aller-retour = een retourtje être sûr = zeker weten un pickpocket = een zakkenroller il y a un jour = een dag geleden il y a (un jour) = (een dag) geleden signaler = opmerken / signaleren / opmerken, signaleren le doute = de twijfel se dépêcher = zich haasten le distributeur = de automaat épeler = spellen la poche = de zak disparu = verdwenen disparaître = verdwijnen disparu (disparaître) = verdwenen (verdwijnen) physique = het uiterlijk il s’agit de = het gaat om