Frans : Nederlands déranger = storen imprévisible = onvoorspelbaar se débrouiller = zich redden la résidence = het verblijf une institutrice = een onderwijzeres un choix = een keuze grâce à = dankzij actuellement = tegenwoordig, nu / tegenwoordig / nu intérieur = binnen(kant) / binnenkant / binnen le métier = het vak il faut = je moet, we moeten, men moet / je moet / we moeten / men moet les oreilles = de oren la peau = de huid célèbre = beroemd n'importe quel (quand) = maakt niet uit welke (wanneer) n'importe quel = maakt niet uit welke n'importe quand = maakt niet uit wanneer ni = ook niet uniquement = alleen, uitsluitend / alleen / uitsluitend cela plaît = dat bevalt (se) cacher = (zich) verstoppen se cacher = zich verstoppen cacher = verstoppen doucement = zachtjes