Frans : Nederlands conduire = brengen, rijden / brengen / rijden à la fois = tegelijk le phoque = de zeehond le pingouin = de pinguïn un ours = een beer un ours blanc = een ijsbeer le nourrissage = het voeden caresser = aaien le requin = de haai le long de = langs le sable = het zand la destination = de bestemming la devinette = het raadseltje