Frans : Nederlands la terminale = de eindexamenklas numérique = digitaal le portrait = het portret la fleur = de bloem le paysage = het landschap combiner = combineren rendre = maken (met bijv. nw) / maken (met bijv. nw.) / maken met bijv. nw / maken met bijv. nw. / maken l’escrime = het schermen, de schermsport / het schermen / de schermsport le sport de combat = de vechtsport habile = behendig, handig / behendig / handig souple = lenig agressif, agressive / agressif / agressive = agressief éliminer = uitschakelen une épée = een degen toucher = raken un adversaire = een tegenstander la règle = de regel strict = streng, strikt / streng / strict une arme = een wapen la pointe = de punt un arbitre = een scheidsrechter