Frans : Nederlands la critique = de kritiek dès = vanaf, meteen bij / vanaf / meteen bij le concours = de wedstrijd sélectionner = selecteren le parcours = de route utile = nuttig diffuser = uitzenden réel, réelle / réel / réelle = echt une entreprise = een onderneming la source = de bron le tissu = de stof le cuir = het leer joindre les deux bouts = de eindjes aan elkaar knopen s’efforcer à = zich inspannen om qu’est-ce qui = wat (als onderwerp) / wat als onderwerp / wat occuper = bezighouden offrir = bieden, aanbieden / bieden / aanbieden la pièce de théâtre = het toneelstuk à la suite de = volgend op le conseil = de raad se lancer = zich erin storten, ervoor gaan / zich erin storten / ervoor gaan le bout = het eind le regret = de spijt