Frans : Nederlands
le serveur = de kelner
en effet = inderdaad
assieds-toi = ga zitten
le numéro de téléphone = het telefoonnummer
la langue = de taal
le moniteur, la monitrice = de instructeur/instructrice / de instructeur, de instructrice
le moniteur = de instructeur
la monitrice = instructrice
le surveillant, la surveillante = de surveillant(e), de toezichthouder / de surveillant(e) / de toezichthouder
le surveillant = de surveillant, de toezichthouder / de surveillant / de toezichthouder
la surveillante = de surveillante, de toezichthouder / de surveillante / de toezichthouder
la baignade = het zwemmen
j’envoie = ik stuur
remplir = invullen
le cuisinier = de kok
un architecte = een architect
un avocat, une avocate / un avocat / une avocate = een advocaat
le chirurgien, la chirurgienne / le chirurgien / la chirurgienne = de chirurg
le pilote = de piloot
le metteur en scène = de regisseur (van toneel bijv.) / de regisseur / de regisseur van toneel bijv.
le présentateur, la présentatrice = de presentator, de presentatrice
le présentateur = de presentator
la présentatrice = de presentatrice