Frans : Nederlands le sourire = de glimlach un appareil dentaire = een beugel se sentir = zich voelen complètement = volkomen, helemaal / volkomen / helemaal ridicule = belachelijk une impression = een indruk la dent = de tand la bouche = de mond ça ne se remarque pas = het valt niet op se rappeler = zich herinneren le nom = de naam la jeunesse = de jeugd s’ennuyer = zich vervelen lent = langzaam, traag / langzaam / traag une histoire = een verhaal se passer = gebeuren la poursuite = de achtervolging