avant regarder manger
téléphoner un ami difficile
fermer rester demander
la mère pendant tu fais
la semaine prochain(e) le temps
une interro malade travailler
préférer
eten kijken voor (van tijd) / voor
moeilijk een vriend opbellen
vragen blijven sluiten
jij maakt, jij doet / jij maakt / jij doet / je maakt, je doet / je maakt / je doet tijdens de moeder
de tijd volgend(e) / volgende / volgend de week
werken ziek een overhoring
liever hebben, prefereren / liever hebben / prefereren