Frans : Nederlands un immeuble = een flatgebouw un appartement = een appartement, een flat / een appartement / een flat la maison = het huis la rue = de straat la place = het plein le boulevard = de boulevard la banlieue = de buitenwijken le quartier = de buurt la tour = de toren la gare = het station le métro = de metro le bus = de bus le vélo = de fiets le bateau = de boot la voiture = de auto un arrêt de bus = een bushalte aller à pied = lopen aller = gaan