Frans : Nederlands le hobby = de hobby le cheval = het paard la danse = het dansen / de dans le tennis = tennis le jeu vidéo = het computerspel la musique = de muziek la guitare = de gitaar l’entraînement = de training le champion = de kampioen le tournoi = het toernooi le match / le concours = de wedstrijd l’équipe = de ploeg le concours hippique = het concours hippique / het springconcours le public = het publiek les tribunes = de tribunes participer à = deelnemen aan gagner = winnen faire du cheval = paardrijden faire de la danse = dansen jouer = spelen jouer au tennis = tennissen jouer au foot = voetballen faire de la musique = muziek maken jouer de la guitare = gitaar spelen jouer à un jeu vidéo = een computerspel spelen l’auberge de jeunesse = de jeugdherberg organiser = organiseren la dizaine = het tiental ils vont = ze gaan le but = het doel réunir = bijeenbrengen le jeune = de jongere ils peuvent = ze kunnen échanger = uitwisselen / ruilen leurs idées = hun ideeën des beaux prix = mooie prijzen le vainqueur = de overwinnaar il peut = hij kan suivre = volgen l’écran = het scherm le participant = de deelnemer à partir de = vanaf l’ouverture = de opening le repas = de maaltijd première = eerste la partie = het deel le début = het begin la soirée = de avond la jambe = het been on doit = we moeten important = belangrijk mieux = beter sûr = zeker (m) sûre = zeker (v) sauter = springen depuis = sinds le jour = de dag dans = over tout à l'heure = straks à tout à l’heure = tot straks le tour = de beurt oser = durven rater = missen tomber = vallen grave = erg / ernstig l’année prochaine = volgend jaar marcher = lopen la semaine = de week le repos = de rust pauvre = arm vrai = echt / echte tu vois = je ziet souvent = vaak prochain = volgende / aanstaande contre = tegen le sport = de sport collectionner = verzamelen la signature = de handtekening fini = afgelopen la piscine = het zwembad désolé = sorry le groupe = de groep enregistrer = opnemen le cd = de cd la fille = het meisje le garçon = de jongen prendre = nemen la science = de wetenschap l’article = het artikel la star = de ster la mode = de mode la discussion = de discussie le film = de film si = jawel le genre = het genre / het soort par exemple = bijvoorbeeld moche = lelijk ringard = ouderwets / stom