Frans : Nederlands il dit = hij zegt elle dit = zij zegt triste = verdrietig / triest pourquoi = waarom ici = hier joli = leuk / mooi calme = rustig trop = te ton village = jouw dorp ta maison = jouw huis ton = jouw (m) ta = jouw (v) grand = groot (m) grande = groot (v) très = erg / heel le jardin = de tuin immense = enorm groot combien = hoeveel beaucoup = veel content = tevreden la fin = het eind je viens = ik kom bien sûr = natuurlijk j'envoie = ik stuur petit = klein (m) petite = klein (v) chez moi = bij mij thuis