Frans : Nederlands une préparatrice en pharmacie = een apothekersassistente un centre équestre = een manege je me sens utile = ik voel me nuttig sentir = voelen venir = komen un conseil = een raad les lunettes de lecture = de leesbril la diversité = de afwisseling l'arrière = het achterste deel préparer = klaar maken brûler = verbranden avoir mal aux dents = kiespijn hebben gâter = verwennen se soigner = zich verzorgen toute la journée = de hele dag une guêpe = een wesp parfois = soms la salle d'attente = de wachtkamer la grippe = de griep tousser = hoesten un rhume = een verkoudheid le miel = de honing la toux = de hoest la tension = de bloeddruk un régime = een dieet le corps = het lichaam les premiers rayons de soleil = de eerste zonnestralen rapide = snel livrer = leveren un gourmand = een lekkerbek un troisième repas = een derde maaltijd un aliment = een levensmiddel la propreté = de netheid la nourriture = het voedsel l'environnement = het milieu un plateau = een dienblad un obèse = een dik iemand l'oreille = het oor le mot-clé = het sleutelwoord la douceur = de zachtheid la patience = het geduld la selle = het zadel brosser = borstelen gagner = winnen