Engels : Nederlands
bravery = moed
chore = huishoudelijk werk / klusje
confusion = verwarring
joints = ledematen
make fun = gekheid maken / spotten / bespotten
nag = aan het hoofd zeuren / zeuren
news bulletin = nieuwsbericht
nickname = bijnaam
old-fashioned = ouderwets
pond = vijver
recover = herstellen / weer gezond worden
release = vrijgeven
responsible for = verantwoordelijk voor
rush = haasten / rennen
terrifying = angstaanjagend / verschrikkelijk
under the impression = de indruk hebben / de indruk
although = hoewel
back and forth = op en neer
bounce = stuiteren
character = personage
common = gebruikelijk
custom = gebruik / gewoonte
encourage = stimuleren / aanmoedigen
imagination = fantasie / verbeeldingskracht
match = overeenstemmen
paralyzing = verlammend
plot = verhaallijn / plot
publish = uitgeven
revise = verbeteren
sense = betekenis / aanvoelen / bespeuren
blanket = deken
carriage = rijtuig
curious = nieuwsgierig
daisy = madeliefje
dent = indeuken
observer = toeschouwer
orphan = wees
peep = gluren / stiekem kijken
remarkable = opmerkelijk
rosary = rozenkrans
stern = streng
surroundings = omgeving
trunk = slurf
turn up = naar boven krullen
waistcoat = vest
well = put
wizard = tovenaar
ability = vermogen
burgle = inbreken
coincidence = toeval
concrete = beton
criminal = misdadiger / crimineel
crouch = hurken / knielen
for the sake = vanwege
gesture = gebaar
loan = uitlenen / lenen
make up = weer goed maken
misunderstanding = misverstand
remains = overblijfselen
wedding day = trouwdag
wireless = draadloos
wonder = verwondering / verbazing